Eind negentiende eeuw
waren er 185 molens in Zeeland, waarvan 77 in Zeeuws Vlaanderen (1890). Na die
tijd nam het aantal molens zienderogen af. Er kwamen andere brandstoffen en geavanceerde
machines beschikbaar en windmolens waren vaak economisch niet meer rendabel.
Hiermee ging ook de staat van onderhoud achteruit, wat de vaak oude, houten
standermolens nog kwetsbaarder maakte.
Men was toen al druk met
het behoud van monumenten, maar molens maakten toen nog zo deel uit van het
dagelijks leven dat men ze niet als waardevol monument zag. Veel molens zijn
daardoor verdwenen.
In 1927 was het aantal molens in Zeeuws Vlaanderen al
teruggelopen tot 36 en daarmee meer dan een halvering in 37 jaar tijd. Pas in
1923 werd Vereniging de Hollandsche Molen opgericht, wat het voortbestaan,
malend en draaiend houden van de wind- en watermolens van Nederland tot doel
had.
Het verval trof in die periode ook de molen van Pauluspolder. Op een van de weinige bekende foto’s gemaakt in juli 1924 door Mw. Jet Collot is te zien dat er al niet veel verf meer op de kast zit. Op dat moment hebben naburige molens van Rapenburg, Hengstdijk (Zuiddijk) en Kuitaart al een met maalderij bijgebouwd (allen tussen 1904 en 1910), waarmee ze met dieselmotoren graan konden malen. Hiermee waren zij niet meer afhankelijk van de wind en kregen ze een grotere verwerkingscapaciteit. Daarmee hadden ze inmiddels een concurrentievoorsprong op de inmiddels noodlijdende molen van Pauluspolder.
Briefkaart uitgegeven door Vereniging De Hollandsche Molen
De maalderij van Hengstdijk – Zuiddijk uit 1910.