Geruime tijd voordat ik vrouwen als vrouw bekeek, had ik als eerste te maken met een zachtaardige non, zuster Koska. Zij was de kleuterjuffrouw van de achter de kerk gelegen bewaarschool, die dicht bij de pastorie stond. Vanwege alle drukte thuis ging ik daar al voor mijn derde jaar naar toe.

fotoElke dag stuurde zij mij om kwart over drie naar buiten om te kijken op de kerktoren hoe laat het was. Ik meldde dat waarheidsgetrouw en daarna mochten wij kleuters naar huis. Door haar werd ik klaargestoomd voor misdienaar en het Latijn wat zij er bij mij heeft ingepompt heb ik heel lang kunnen opdreunen. Bij haar afscheid als juffrouw zong het hele dorp - en alle scholieren verplicht- een feestlied waarvan de tekst nog bekend is bij ons in de familie. Als tweeling naar de eerste klas van de lagere school gaan was toch wel iets bijzonders en ik herinner me nog dat José Kerckhaert dat ook vond, want zij kwam vaak langs om mij en mijn zusje op te halen.

 

fotoVan bij juffrouw Kakebeeke herinner ik mij ongeveer de plaats in de klas waar ik zat, maar vooral haar lange vingers, die sierlijke, zwierige letters schreven, vaak met rode inkt wat ik iets heel bijzonders vond. Als je iets goed had gedaan kreeg je naast een goed punt stichtelijke prentjes om in je schrift te plakken, naast het geleverde werk. Juffrouw De Waal, die de gewaagde bijnaam poeper had, deed de derde en de vierde klas. Daarnaast had je meester Schelfhout, hoofdonderwijzer en bewoner van het huis aan de school die in die tijd meester Fassaert opgevolgd was. Op school heb ik met de meester niet veel van doen gehad, maar later, meestal in vrolijke omstandigheden wel.