De mens was vrijwillig ondergeschikt aan de natuur en zijn omgeving, geleefd werd er volgens de seizoenen, de jaargetijden. Vroeg opstaan was normaal want de koeien moesten op tijd worden gemolken. De ruif van het paard werd gevuld met hooi en alle beesten, ook de muttens (jonge koebeesten) en de varkens moesten daarna gevoerd worden, gebrast zei men. Een deel van het voer kwam uit buiten ingekuilde pulp die je met mooie rechte plakken kon scheppen in een kruiwagen, de rest uit de schuur.

Als kind sliep ik met mijn oom op de open zolder, waarop in het midden een grote houten kist stond, een rozig geverfde dekenkist waarin alleen wat stukken Sunlight zeep lagen. Af en toe mocht ik ook putje winter met nonkel mee naar de koeienstal in de schuur. Na een paar haastige boterhammen en wat koffie of warme melk was het zover. Het was aardedonker buiten en doodstil, de stallantaarn werd aangestoken, we liepen het erf over en gingen de stal met de dubbele houten deur binnen. Een warme, vochtige damp van koeien en mest kwam je tegemoet en vulde de neusgaten voor de rest van de dag. De stallantaarn werd aan een oude spijker in een balk opgehangen en een houten melkstoeltje onder de floeren broek geschoven. Kort daarna spoten de uiers zingend lauwe, zoete melk in de zinken emmer.

fotoIn de aan het huis gebouwde bakkiet werd de melk door een zeef in melkbussen gedaan, die later op de dag door de Boterfabriek van Kloosterzande, in dit geval door Fons Kerckhaert en een de Kock, werden opgehaald. Voor eigen gebruik en om te kjeirnen (karnen) werd er melk achtergehouden. De rode centrefu (ontromer) van Melitta scheidde de melk en de room, de ontroomde melk noemde men fuutmelk. De romige melk werd in het trapportaal weggezet om te verzuren. Gekarnd werd er in een staande, smalle ijzeren ton met een houten deksel en niet in een draaiende ton op een stellage zoals bij de buren. In de ton werd door het gat van het deksel een houten schoep met steel geplaatst. Door het links en rechts bewegen met het dwarshout op de steel, kwam er na enige tijd boter bovendrijven, die werd afgeschept en in een houten bak gedaan. Met een grote houten boterlepel werd het vocht uit de zachte substantie geperst totdat er een kluit glanzende boter overbleef die werd gezouten.
Wat resteerde in de ton was de enige echte karnemelk, voor mij het lekkerste product van de boerderij. In de bakkiet werd dagelijks gekookt op een groen petroliestelletje, elke dag aardappelen en groenten en af en toe soep voor enkele dagen. Afgieten en vuil water weggooien deed mit in het moosegat, een putje gemaakt met een dakpan die over deed lopen in stenen buizen die ondergronds naar een sloot afvoerden

Eén winterochtend herinner ik mij nog goed. In de vroege ochtend van zondag 1 februari 1953 werd er op de deur geklopt. Buiten stonden Piet Hulshout, Joos van Bellen en nog enkele anderen. Den dijk was doorgebroken, er was gevraagd om met schoppen naar Kampen te gaan om zakken met zand te vullen. Jute zakken, met of zonder gaten er in waren ineens geld waard, men gaf er wel een gulden voor en ze werden en in elke schuur of op elke zolder gezocht om in te leveren.

Rond half negen was het tijd voor het eerste schof. De grootouders waren ondertussen opgestaan uit de opkamer boven de kelder en hadden in huis de tafel gedekt, aangezet zeiden ze toen. Gegeten werd er aan een tafel gedekt met een tolseree ( toile cirée = tafelzeil) in de woonkamer met de platte buiskachel. Boterhammen met gekookt spek, aan een zolderbalk gedroogde ham en zo nu en dan worst van de slager stonden op het menu. Eieren van de eigen kippen en kaas waren er altijd wel.

Om half twaalf was het middag en werd er warm gegeten. Aardappelen, gekookte of gestampte, met vlees en groenten uit den hof of de wekpot waren de dagelijkse kost. Maar voor mij was er toen niets lekkerder op de wereld dan gezouten ribbetjes uit de vleeskuip met zoete, gestoofde peertjes. Als achterafken werd er vaak rijstpap gegeten, die mit op ondiepe borden had uitgegoten en af laten koelen en waarop bruine basterdsuiker werd gestrooid. Bij bijzondere gelegenheden was er kaneelvla of bierpap met rijst.

In het voorjaar en de zomer werd het daarna het tijd voor het land. Dikwijls mocht ik mee. Als er kleinere transporten waren, zoals de edes (eggen), zakken graan en aardappelen na het oogsten, werd het paard voor een slee gespannen. Niets was mooier dan op de dwarsbalken van de slee gezeten de kinderkopjes van de Plattedijk op het schokkende ritme van de gang van het paard onder je weg te zien schuiven. Keek je naar boven dan zag je de enorme billen van de Brabander, een bruine vos, en de kwispelende, geblokstjeirte knot van wat eigenlijk een lange staart diende te zijn. Vertwijfelt en tevergeefs probeerde het beest met de staart naar de vliegen te slaan. Zo’n in mijn ogen erg praktische slee, die ongeveer twee bij drie meter moet zijn geweest, heb ik ergens anders nooit gezien.

Om half vier was het weer schoftijd. Op het land werd uit de knapzak een boterham gegeten en werd thee of koffie uit de ijzeren bus gedronken. ’s Avonds werd er nog wat gegeten, soms overschot van ’s middags, die op de kachel was warm gehouden, soms brood.

Mijn voor die tijd luxe speelgoed was uitgestald in de beste kamer. Op de schouw stond een bruin beeld van de H. Clemens, patroonheilige van de molenaars. Mijn eerste leesboek met de Avonturen van Baron Von Munchausen lag ernaast. Hier hadden ze vroeger nog café gehouden en Guust Perdaen van Osssenisse heeft mij verteld daar nog zijn dorst te hebben gelest.

De afwas werd gedaan met een schoteldoek in een teiltje met warm water uit de ketel die de hele dag op de platte buiskachel stond te zaniken en er werd lodaline in gedaan, wat iets heel nieuw was. ’s Avonds zat men bijna in het donker als de olielamp werd aangestoken. Pit zat rustig, een beetje dromerig met de voeten op de platte buis zijn pijp te roken. Boven zijn hoofd hing een pijpenrek met de tekst: Smaakt de pijp U goed, dan zijt Gij welgemoed”. Zijn pijpen gevuld met Heerenbaai of van Rossem pijptabak hebben zijn lange leven lang uitstekend gesmaakt. Agge Compiet ziet, zie je zijn pijp, zeiden de buren. Ondertussen prevelde mit eentonig de gebeden van de rozenkrans maar er was geen sprake van ons ‘Eer van ’t kruis te bidden. Later dan negen uur werd het niet.

fotoIn de zomer, als het graan rijp was, werden de donkere wolken uit de lucht gekeken. Blijft het droog of komt daar een vlaag aan, zouden Jo Bilterijst en zijn vrouw Juul, zoals beloofd vandaag komen, of was een ander voorgetrokken, of stond hun combine weer eens kapot. Als ze dan op het laatst van de dag alsnog kwamen was het een zenuwachtige drukte. De snel klaargemaakte stikken (boterhammen) in een blauwe stoffen knapzak en de drinkensbus gingen mee naar het land, want thuis eten zou er ’s avonds niet van komen. Als de rust was weergekeerd, werd er rond half negen nog wat gegeten, vaak wat aardappelen met melk, die uren op de kachel hadden staan stoven. De volgende dag, het graan was af en in zakken weggevoerd, ging grootvader het land af om de aren te rapen die blijven liggen waren.

Waar ik als kind bij mocht helpen was het bonen tollen. De bonen werd getrokken, op een “stoep” gezet en later, met de wortels naar binnen gekeerd, rond een in het land geplante staak geplaatst om te drogen. Het tollen werd later vervangen door ruiteren. De bonen werden dan op met ijzerdraad aan elkaar bevestigde stokken geplaatst en de driehoekige ruiters gaven het land een karakteristiek, veel geschilderd beeld.

Ook bij het petettenrapen kon je helpen en bijzonder was dat de aardappels soms op het land bewaard werden in een zogenaamde zeug die met riet of stro en aarde werd afgedekt. Je moest wel zien dat ongedierte zoals dollekes (veldmuizen), er niet bij konden. Soms kwam de beloning voor het geleverde zomerse werk over de kinderkoppen van de Hengstdijkse straat aangereden. Wardje Collet, al net zo vriendelijk als zijn vader Jan, kwam door de Hengstdijkse straat aangefietst met een gele ijscokar. Het driekleurige ijsje van Artic waar je twee wafels omheen moest doen, deed het leed van de hele dag vergeten.