Lenard en Co, deel 3

“Kijk, daor ij je dokter Pey mee zijn aordig autoken,” zei Co, en hij zette zich wat recht op het banksken van de Veirkensmart. “N’n Engelsman, Austin Morris” zei kenner Lenard, “mee houten ramen, da lijkt mij niks”. “Geef mij maor mijnen Ford Taunus, da’s tenminste n’n echten auto.
Zouwen we nog eens naor de Mai kermis op de Koewacht gaon”, vroeg Lenard, uitdagend, “da’s lang gelee’n”, en hij grinnikte bij de gedachte aan die keer dat ze met zijn tweeën op stap waren geweest. “Zijde glad gek, daor begin ik nie meer aon”, da trok toen helegaor op niks. “A jao, da was toen agge bij de geit moeten slaopen et, weette da nog?”
“Da was glad nie waor”, zei Co enigszins verontwaardigd, “da wier wel gezeed maor daor klopte niks van”. Maar toch, het werd zondags na de kerk in het café onder het kaarten al lachende verteld.
Enkele jaren geleden had Co de groentenhof van Lenard omgespit, twee steken diep, zoals het moet. Lenard had het geschot in zijnen rug en Co was behulpzaam geweest. “Ge zij zot” had zijn vrouw nog gezegd, die ’n vent mankeert alleen iets as t ‘ij moet werken”.
Een tijdje later nodigde Lenard Co uit om naar de Mei-kermis op de Koewacht te rijden, kwestie van iets terug te doen en om Co eens te laten kennismaken met zijn motorisch bezit en zijn bekendheid met de streek. “Daor zijn Friese koeien en Belse pjeirden, van die schone Ardenners en Brabanders, net as bij ouwen baos.”
Co moest van zijn vrouw zijn beste goed aan doen, kreeg wat pree mee en ze spelde hem de les op. “Kijk uit mee die ’n vent en ge zijd op tijd thuis voor ’t eten, dink t’r om”. De twee mannen tuften in opperbeste stemming naar de Koewacht en Co keek zijn ogen uit en was vooral bij de glanzende, dampende trekpaarden niet weg te slaan. “Kom Co, een pjeird is een pjeird en een koei is een koei, we gaon op het Bels n’n pot bier drinken, ik trakteer.” Lenard had vroeger al opgeschept dat ze “over de meet” 20 potten bier tapten voor 100 “frang” en Co was benieuwd of dat zou kloppen. Na een gezellig ritje door de polders kwamen ze uiteindelijk op den Tromp uit en Lenard draaide zijn auto op de verharde oprit van het stamineeken, zoals hij dat noemde. “Die zijn nog niet open zei Co, da’s nog donker, die slaopen nog”.
“Dat zal ik eens willen zien” en Lenard stapte vlotjes naar binnen in het voor Co merkwaardig ingerichte, half donkere café. “Goeiendag mannen, wa gaan ‘me drinken en mag ik ietteken meedrinken,” klonk het tegen Lenard.
“Oek n’n goeien dag madam, geef mij maor een Pale Ale en drink t’r zelf oek enen” Da’s goed en ik doen zelf oek een Palulleken, en gij menier” zegt ze vriendelijk tegen Co. Co was danig onder de indruk van de madam en dat Lenard daar zo vlot mee kon praten, en zei voorzichtig; “schinken ze ‘ier oek koffie op, madam”. A vaneigen en madam vroeg of het een fielterken of een espresso moest zijn en omdat Co dat allebei niet kende koos hij zekerheidshalve voor een glas bier. Terwijl ze achter den toog ging bestellen smoesde Co tegen Lenard dat hij gelijk had, dat ze hier nog maar amper wakker waren want “ze is nog maar ‘alf gekleed”. Van één kwam twee, en van twee kwam drei en nog een hele boel erbij had Lenard later stoer verteld. Er was nog een tweede madam bij komen zitten, dicht bij Co die daardoor vooral in het begin niet helemaal op zijn gemak was geweest. Door het bier toch wat moed gekregen zei Co tegen zijn madam dat ze zo lekker naar “odeklonje” rook.
Nee manneken, dat is Fleur de Paris en ze spoot met het mooie blauwe flesje eens flink op Co zijn revers. Het liep daar ter plaatse allemaal goed af maar op weg naar huis was Lenard met zijn auto niet overal even rechts van de weg gebleven. Hij had Co thuis afgezet en was in zijn eigen lachend, naar huis gereden.
Bij Co thuis waren “de raopen gaor”, zijn vrouw stak direct van wal.
“In den stikkendonker, poepzat thuis kommen, en stinken as n’n ouwen bok.
Agge mij da nog ‘ns lapt mee da stiksken commissioneir, die ’n vrouwenzot, dan doen ik gene Buisman in ouwen koffie, maar rattenvergif”. Co zette zich berouwvol in zijnen zetel en viel in slaap tot de andere morgen en ging de volgende dag na de mis, tegen zijn vaste gewoonte in, niet kaarten in het café.