Petrus Lambertus Ahsmann te Pauluspolder

Eigen verhaal van een jonge schoolmeester

Ik ben geboren 22 maart 1842 te Delft. Mijn ouders, die ik altijd nog in liefde en in mijn gebeden herdenk, waren eenvoudige en godsdienstige mensen. Mijn vader z.g. was Johannes Hendrikes Leonardus Ahsmann, geboren 26 augustus 1797 te Delft en mijn moeder z.g. Anna Meulensteen, geboren 10 October 1802 te Hoorn in Noord Holland. Daar zij haar ouders op haar elfde jaar al had verloren, werd ze tot op 18 jarige leeftijd verzorgd bij haar grootmoeder in Den Bosch. Door de dood van deze in de noodzakelijkheid gebracht om in haar eigen onderhoud te voorzien, kwam ze in betrekking in Den Haag bij een portret en landschapschilder. Aldaar kwam zij in kennis met mijn vader, die toen als smidsgezel in Den Haag werkte. Die kennismaking leidde tot een Christelijk huwelijk, dat in veel opzichten ook gelukkig was en eerst na een 54 jarige verbintenis ontbonden werd door de dood van mijn moeder, de vierde Augustus 1876.
Mijn vader stierf 21 januari 1888. Hun huwelijk is rijk met kinderen gezegend geweest.
Ik was de benjamin en lieveling in huis. Allen waren uiterst bezorgd voor mij. Ik was steeds een gezonde en levenslustige jongen en ook met gezonde geestesvermogens.

Toen ik zeven jaar was, werd ik op de weeshuisschool gedaan, een der eerste R.K. scholen in ons land. Ik maakte vorderingen en leerde zo goed, dat ik ieder jaar bij het schoolexamen een ereprijs behaalde. Vader en moeder waren trots op mij en wie weet wat uit mij gegroeid zoudt zijn, zo mijn vader de middelen had bezeten mij een wetenschappelijke opleiding te hebben doen volgen. Maar ofschoon vader als ploegbaas aan de rijksconstructiewerkplaats te Delft een voor dien tijd een goed inkomen had, was dat voldoende om het gezin te onderhouden, maar onvoldoende om daarvan bijzondere uitgaven te doen.

Intussen, toen ik dertien jaar was geworden en het schoolonderwijs met vrucht had doorlopen, sloeg vader dadelijk toe toen het hoofd der school, de bovenmeester P de Grace, mijn vader kwam spreken om mij als kwekeling op school te houden en mij tot onderwijzer zoudt opleiden. Zo geschiedde.

Een jaar bleef ik op deze school en daar ik daar niet wilde blijven, werd ik als kwekeling aangenomen op de bijzondere burgerschool van de heer J.C. Kesler. Doch ook bij die heer, zo bars en streng, kon ik het niet uithouden en na 7 maanden kwam ik bij de heer J. Waterreus, die een R.K. burgerschool had. Bij die gemoedelijke brave man bleef ik nu, tot ik na afgelegd eksamen voor de hulponderwijzersakte op 10 October 1860 die acte met glans behaalde. Anderhalve maand later werd ik als hulponderwijzer aangesteld aan de “School voor Rooms-Katholieken van den beschaafde stand” te Delft onder het hoofd, de heer G.J. Vinkenstein, op een jaarwedde van f.200, dat vier maanden later tot f. 250 verhoogd werd. Daar ik graag vooruit wilde, solliciteerde ik in Juni 1861 naar de betrekking van hulponderwijzer aan de parochiële burgerschool te Leiden. Salaris f.400, het hoogste loon dat toen betaald werd. Deels door mijn goed voorkomen en goede attesten werd ik benoemd. Mijn patroon, de heer A. Boerma, was wel een humaan man en muntte uit door bijzondere bekwaamheden, maar niet als schoolhoofd. Dat stond mij tegen, zodat, toen ik werd aangezocht weer terug in betrekking te komen aan de school van de heer Vinkenstein te Delft, ik die betrekking aannam tegen f400 op 1 maart 1876.

Door teveel inspanning was ik in de laatste twee jaar lijdende geweest aan borst en longen, waardoor mij rust aanbevolen en ernstige studie ontraden werd.

Ik solliciteerde naar de betrekking van hoofdonderwijzer – op de voet van artikel 20 der wet van 1857 – aan de openbare school te Pauluspolder, gemeente Stoppeldijk in Zeeuws Vlaanderen, een uitsluitend katholieke gemeente. Ik werd voor het vergelijkend eksamen opgeroepen, dat gehouden zoudt worden op 10 april 1867 te Hulst. Mij werd f.20 vergoeding voor reiskosten toegezegd. De ruime vergoeding bewoog mij aan het vergelijkend eksamen deel te nemen, ofschoon ik mij die betrekking al uit het hoofd had gezet vanwege de grote afstand, de algehele onbekendheid van Zeeuws Vlaanderen, de nog moeilijke reisgelegenheid daarheen en de kwade naam van Zeeland om de Zeeuwse koortsen.

Op 9 april ging ik van Delft per spoor van Delft naar Rotterdam, daarvandaan naar Moerdijk. Daar stapte ik op de Belgische Centraalspoorweg naar Antwerpen. Daar ik nog niet wist hoe ik in Hulst moest komen, had ik de richting naar Antwerpen genomen, denkende dat ik e verdere reis naar Hulst wel zou uitvinden. Aan het grensstation Essen (douane) maakte ik kennis met een heer, die ook naar Hulst moest en mij zijn gezelschap aanbood, wat ik natuurlijk dankbaar aannam. Het bleek spoedig dat hij een medesollicitant was naar de betrekking in Pauluspolder, gemeente Stoppeldijk. Daar ik de reis deed om de reis, die mij ruim betaald werd en niet om de betrekking, reisde ik verder gezellig met mijn concurrent, ofschoon hij een zeer verwaand heer was.

Uit de archieven van de gemeente Stoppeldijk maken we op dat de reisgezel de heer H.C. van Oers, hoofdonderwijzer in Tubbergen bij Almelo was.

Bij aankomst in Antwerpen trokken we de stad door naar het Vlaams Hoofd en stapten in de trein naar St. Nicolaas(Waes). Aan het station aldaar namen wij plaats naar Hulst in een diligence, een oude rammelkast, getrokken door twee paarden, die gedurig neiging toonden om het werk te staken en te gaan liggen. Na een rit van drie uren kwamen wij in Hulst aan. Een bejaarde eerbiedwaardige heer was in de diligence onze medereizigers geweest. Zeer minzaam en vriendelijk praatte hij gedurende de rit met ons en wist voor we te Hulst waren het doel van onze reis en allerhande bijzonderheden uit ons leven, waarin hij groot belang scheen te stellen. Te Hulst nam de goede heer van ons afscheid met de woorden: “Nu heren, ik dank u voor het prettige gezelschap. Tot morgen, want ik ben de schoolopziener, die u zal examineren.” Stom van verbazing keken we onze reisvriend na, de Z.E.H. H.Q. Janse, dominee en schoolopziener in Zeeuws Vlaanderen. De goede heer had vriendschappelijk met ons koutende en ons over velerlei ondervragende ons ongemerkt uitgehoord en waarschijnlijk reeds gewogen.

Vooral mijn medesollicitant was na de afscheidsgroet van de schoolopziener slecht op zijn gemak, want hij had hem dikwijls op waanwijze manier tegengesproken.

De volgende dag hadden wij het vergelijkend eksamen, afgenomen door de ons bekende schoolopziener en zijn assistent, het hoofd der school te Axel.

Archief Stoppeldijk: vergelijkend examen is afgenomen in logement “Het wapen van Zeeland” Hulst.

Na afloop van het eksamen hield het gemeentebestuur van Stoppeldijk, daar ook tegenwoordig, onmiddellijk vergadering en werd ik met algemene stemmen benoemd.

In het archief van de gemeente Stoppeldijk vinden we een voordracht voor de nieuwe schoolmeester gericht aan schoolopziener H.Q.Janse. Als eerste staat P.A. Ahsmann met 34 punten en als tweede H.C. van Oers met 15 punten. De voordracht is na het vergelijkende examen opgemaakt in Hulst gedateerd 10 april 1867 en getekend door B&W van Stoppeldijk.

En zie, ik nam de benoeming aan. Een der gemeenteraadsleden, de heer J.B. Schillemans, landbouwer te Pauluspolder, bood mij de eerste dagen van mijn verblijf te Pauluspolder gastvrijheid aan, waarvan ik zeer dankbaar gebruik zou maken.

Op 1 mei 1867 trad ik dus als hoofdonderwijzer (art 20) op aan de openbare school te Pauluspolder, gemeente Stoppeldijk.

Ik had een uitmuntend kosthuis op de hofstede van de landbouwer -raadslid- Schillemans, in de nabijheid van de school. Daarbij was het op de hofstede gezellig: 16 paarden, 14 koeien, verscheidene varkens, een 150 kippen, ganzen kalkoenen, duiven en eenden, alsmede de grote bedrijvigheid van een boerenaffaire, waren voor mij een nieuw en aangenaam leven. Daar ik bijzonder in de geest van de boer en niet minder in die van de boerin viel, vooral in die van de laatste omdat ik een bedaard jongmans was en geen sterke drank gebruikte e de boer, die zich daaraan wel eens te buiten ging, nu veel kalmer was en schik had in de omgang met mij. Na de middagschooltijden deden wij rijtoertjes in de sjees of los paard en op Zon- en feestdagen of vrije dagen bezochten we de kermissen of gaai- of doelschietingen op de dorpen, waar familie of kennissen van de boer woonden.

Om die reden werd mij aangeboden tegen een vergoeding van f. 10 per maand, waaronder alles -dus ook de was enz- begrepen was. Natuurlijk nam ik dat dankbaar aan.

Zo bleef ik daar tot ik trouwde, 25 mei 1870.

In de school ging het ook goed. Het onderwijs kon ik geheel in Katholieke geest geven, daar ik uitsluitend katholieke leerlingen had. In de zomermaanden was het getal ongeveer veertig, dat in de z.g. oest (oogst)- en raaptijd nog wel tot de helft daalde. Maar in de wintermaanden steeg het getal wel tot over de honderd, waarvan op de leeftijd van 15-16 jaar. Dan was het werken om de drie klassen, waarin ik de school verdeeld had, zo goed mogelijk onderwijs te geven en nuttig bezig te houden. Ik moest mij dan op zijn ouderwets maar van een paar vlugste leerlingen bedienen als hulpkrachten.

Niet alleen bij de Gemeente, maar ook bij het schooltoezicht stond mijn school zeer goed aangetekend. Dat had evenwel het gevolg dat van Gedeputeerde Staten van Zeeland aan het Gemeentebestuur van Stoppeldijk bericht kwam, dat indien ik zou vertrekken of te komen overlijden, een opvolger niet meer op voet van art. 20 mocht aangesteld worden. De school te Pauluspolder moest dan ook om het groot aantal leerlingen evenals de andere gemeenteschool in het dorp Rapenburg, een onderwijzer met hoofdakte hebben. Dat besluit spoorde mij aan om met kracht de studie voor de hoofdakte voort te zetten.

Hoe moeilijk de studie voor mij was, valt daaruit af te leiden, dat ik geen andere boeken had dan in dien tijd bekende – dus ouderwetse – handelingen en methoden en dat ik uren in de omtrek geen gelegenheid had om hulp bij de studie te erlangen. Doch door een ijzeren wil en volhardende studie kwam ik ertoe om in October 1870 te Middelburg de hoofdakte te behalen. Mijn jaarwedde werd nu verhoogd van f. 450 tot f 600, het hoogste loon wat in dien tijd dorpshoofden hadden.

Daar ik, behalve vrije woning met grote moestuin en vrij brand en 28 jaar oud was, was ik in het begin van het jaar 1870 in kennis gekomen en mij verloofd met een meisje, woonachtig in de gemeente n.l. Rosalie Mannaert, geboren 12 februari 1848 te Clinge in Belgie aan de Nederlandse grens. Haar ouders Jan-Baptist Mannaert en Francisca Lauwens, waren eenvoudige een eerzame boerenlieden die zeven kinderen hadden: Philomene, Rozalia, Petrus, Evaristus, Paulina, Jan en Marie.

Rozalia was reeds verscheidene jaren bij familieleden te Pauluspolder inwonende en werkzaam geweest. Haar frisse gezondheid en hoedanigheden namen mij voor haar in. Aan ons plan om in de a.s. Meimaand onze huwelijksverbintenis aan te gaan werd gevolg gegeven. De 25e Mei 1870 werd ons huwelijk voltrokken, burgerlijk door de burgemeester J.F. Vereecken en kerkelijk door pastoor C. van Raak. Daar de parochiekerk in Clinge (B) twee dagen voor Kerstmis l.l. was afgebrand, had de inzegening van ons huwelijk plaats in een boerenschuur, toen tijdelijk als kerk ingericht. Onze wederzijdse beminde ouders waren bij ons trouwen tegenwoordig

Gods mildste zegen heeft op ons huwelijk gerust, ondanks wederwaardigheden en grote zorgen, die ons evenwel niet hebben kunnen terneerdrukken.

De 10e maart van het jaar daarop werd ons kind geboren; Maria, Hendrika, Francisca. De eerste. Twee jaar later, op 2 februari 1872, werd ons tweede kind geboren: Anna, Coleta, Maria, Cornelia, die ons evenwel op 18 maart door de dood ontnomen werd.

Hoe aangenaam ons het rustige landleven ook was, temeer daar wij de vriendschap, achting en genegenheid van de gehele dorpsgemeenschap genoten, meende ik toch te moeten uitzien naar een andere betrekking in een gunstiger gelegen plaats, waar niet alleen de bezoldiging wat ruimer zoudt zijn, maar vooral waar gelegenheden waren om de kinderen voortgezet onderwijs enz. te doen genieten.

Ik meldde mij daarom aan in Augustus 1873 als sollicitant naar de betrekking van hoofdonderwijzer aan het schoolijgesticht voor de R.K. jeugd te Utrecht, met gevolg dat ik eind September door de heren regenten van het schoolgesticht werd opgeroepen voor het vergelijkende eksamen op 3 October te Utrecht. Ik ging er heen en het geluk diende mij. Een aardige ontmoeting had weer op de reis naar Utrecht plaats, een gelijksoortige als op de reis naar Hulst voor 6 ½ jaar geleden. Te Gouda toch stapte uit de trein van Rotterdam (ik was over den Haag gegaan) bij mij in de coupe over, mijn vriend en collega, hoofd der school te Hengstdijk, een half uur gelegen van Pauluspolder. Ook hij behoorde tot de 34 sollicitanten naar de betrekking. Van deze 34 waren er 4 opgeroepen, n.l. een uit Arnhem, een uit Amsterdam, en wij beiden uit Zeeuws Vlaanderen. Daar wij van elkanders sollicitatie niet afwisten is het te begrijpen hoe verbaasd wij opkeken, doch als goede vrienden niet naijverig op elkaar, reisden wij gezellig met elkaar verder. (webmaster: het betreft waarschijnlijk Wilhelmus Cornelis Imandt)

Op de eigen avond van het vergelijkend eksamen hielden de heren regenten vergadering en met algemene stemmen werd ik benoemd. Ik vroeg en verkreeg van het gemeentebestuur van Stoppeldijk eervol ontslag uit mijn betrekking. De laatste zondag in November nam ik afscheid in de kerk en van de congregatie der H. Familie, die ik met de pastoor bestuurde en ontving als aandenken een pendule op albasten voet en het erelidmaatschap de H. Familie.

De laatste schooldag waren het gemeentebestuur en de ouders der kinderen in de school aanwezig. De kinderen werden onthaald en ontvingen van mij boekjes enz. als aandenken. Ik nam van hen afscheid en ontving nog verschillende cadeautjes.

De belangstelling en hulpvaardigheid bij ons vertrek was treffend. In de namiddag werden wij naar Walsoorden gereden. Wij, d.i. ook inbegrepen onze twee kinderen Maria en Anna en ons pleegkind Jan Heesius, het zoontje van mijn zuster, een weduwe, die we gedurende zes jaar bij ons hebben gehad om mijn zuster in haar zorgen voor haar kinderen te verlichten.

Alleen ons beddegoed, kleren, de voornaamste breekwaar en een deel mijner boeken, alles in kisten verpakt, werd meegenomen. De verdere inboedel was een dag voor ons vertrek publiek verkocht, omdat het vervoer in die tijd te moeilijk en te kostbaar was.

Zaterdagmorgen, 29 November te 4 uur werden wij met de bagage op de boot gebracht, de telegraafboot, die van Antwerpen op Rotterdam voer. Ongeveer het middaguur kwamen wij te Rotterdam aan, waar mijn goede zuster Mina ons opwachtte.


Klik hier voor overzicht P.L. Ahsmann.