Heel binnenkort wordt Marie Maas-van de Lavoir 100 jaar. Een
mijlpaal die bijzondere aandacht verdient. Ter gelegenheid van dat feestelijk
feit zijn we een paar keer aan tafel gaan zitten om samen over haar leven te praten.
Ondanks dat ze een beetje doof is waren het buitengewoon gezellige, vrolijke
gastvrije en boeiende gesprekjes.
"Blijven adem halen als je 100 jaar wil worden’’. Dat is het
eerste advies van Marie. ‘’En gezond eten; niet teveel en niet te weinig. En
natuurlijk ook een beetje geluk hebben.’’
Marie is geboren op 10 november 1925 vlak bij ‘’de jèrden
euvel’’, aan de Hengstdijkse kant van de straat. De overkant behoorde bij ‘de
Snis’. Maar toen ze nog een heel klein meisje was verhuisde het gezin naar de
Karnemelkstraat, vlak bij ‘’de wieg’’.
Vader Gijs en moeder Liza kregen tien kinderen waarvan er
twee al op jonge leeftijd zijn overleden. Marie is de op één na jongste van het
gezin. Vol trots legt ze het trouwboekje van haar ouders op tafel. Een beetje
wrang is het om daarin te zien dat de twee overleden kindjes gewoon
doorgestreept zijn. Ondenkbaar in deze tijd.
Foto: de ouders van Marie
Foto: uit het trouwboekje van haar ouders
Ze is ongetwijfeld de enige nog in leven zijnde
Hengstdijkenaar die nog bij Pau van Looy op de kleuterschool heeft gezeten. Ook
vertelt ze dat ze nog een jaar (1931) bij zuster Koska doorgebracht heeft op
het schooltje aan de St. Jozefstraat.
Na de kleuterschool zat ze eerst in de klas bij juffrouw
Madeleine van Hijfte en later bij meester Alphons Kerckhaert. ‘’Ik kon goed mee’’,
vertelt ze. Ondanks dat Marie links was moest ze verplicht rechts leren
schrijven. Dat is zo gebleven tot op de dag van vandaag. Alle andere dingen
zoals soep eten, vlees snijden enz. doet ze nog steeds links. ‘’Daarom wil ik
altijd op de hoek van een tafel zitten als ik ga eten in ‘de Schuur’,’’ lacht
ze.
Over die juffrouw van Hijfte heeft ze overigens nog wel een
pikant verhaal: ‘’Ons Anna, mijn oudere zus, had blijkbaar iets mispruts en
werd door de juffrouw opgesloten in het kolenhok. Toen wij uit school thuis
kwamen zonder haar werd mijn moeder erg ongerust. Ze wist niet meer waar ze het
moest zoeken en haalde zich allerlei nare dingen in het hoofd. Vader Gijs moest
op de fiets op onderzoek uit, maar vond haar ook niet direct. Maar gelukkig: Piet
Geensen bracht uitkomst. Behalve dat hij koster was zorgde hij ook altijd voor
de kachels in de school. Hij ontdekte Anna, volledig overstuur, in het
kolenhok. De juffrouw was haar vergeten en naar huis gegaan. Maar gelukkig: ze
was terecht en moeder Liza kon weer opgelucht adem halen’’.
Vanaf haar dertiende jaar is ze gaan werken; in verschillende
huishoudens en bij de boeren op het land.
Dat was vroeger heel normaal. ‘’Ik heb bijna overal goede herinneringen
aan de adressen waar ik werkte’’ vertelt ze. ‘’Het was wel overal hard werken
en ik heb veel kou gehad, maar ja, dat was voor iedereen zo.’’
Veertien jaar was Marie toen de oorlog uitbrak. ‘’Ik weet nog
als de dag van gisteren dat ik met Bert van Leemput aan het vlas wieden was
toen er plotseling vliegtuigen heel laag over ons heen vlogen. We waren
doodsbang en gingen op onze buik liggen. En we wisten absoluut niet waar die
dingen vandaan kwamen en wat ze van plan waren. Maar al snel hadden we door dat
de oorlog was uitgebroken. Er werd verteld dat die vliegtuigen het gemunt
hadden op Walsoorden waar ze probeerden de veerpont uit te schakelen.’’
Over de oorlog weet Marie talloze verhalen te vertellen. De ene mooie anekdote na de andere rolt eruit:
‘’Bij ons aan de overkant van de straat waar nu Miel van de
Bulck woont hadden we een stukje land waarop we tarwe verbouwden. Maar toen die
rijp was mochten we er niet aankomen omdat die voor de bezetter bestemd was.
Maar stiekem hadden we toch een paar schoven weggehaald, om in een oude
koffiemolen tot meel te vermalen. Dan kon mijn moeder er brood van bakken. Maar
we werden verraden door een buurtgenoot en we moesten alles afstaan. Dat was in
het begin van de oorlog toen het allemaal nog niet zo streng was.’’
‘’We haalden melk bij de familie de Smit aan het begin van de
Mechelman. Als er na het koken een vel op kwam haalde mijn moeder dat eraf en
deed het in een fles. Als er genoeg vellen in de fles zaten moesten wij ermee
schudden tot het zachte boter werd waar we ons brood mee konden smeren.’’
‘’In de oorlog werkte ik in verschillende gezinnen om mee te
helpen in de huishouding. Dweilen was een van de werkzaamheden die bijna
dagelijks moesten gebeuren. Maar ik had geen schoenen, wel kousen, maar die mochten
niet nat worden. Daarom deed ik dat werk altijd op mijn blote voeten. Koud in
de winter hoor……. Uiteindelijk kreeg ik een paar schoenen van de familie
Mangnus.’’
‘’Wij hadden een varken in een stalletje achter het huis.
Maar dat mocht niet. Blijkbaar had iemand ons verraden en er kwam een
controleur aan de deur. Die kwam van Terhole. Hij moest toezicht houden op het
naleven van de regels. Maar mijn vader wist dat die man zelf ook een varken
had, en dat vertelde hij hem dan ook. Wij mochten ons varken houden als we onze
mond zouden houden.’’
‘’Op een dag kwam er iemand aan de deur met de mededeling dat
we twee vluchtelingen moesten opnemen. Mijn moeder had daar geen zin in en ze
weigerde, maar uiteindelijk moesten ze toch bij ons komen wonen. Het waren twee
bejaarde mensen uit de buurt van Cadzand. Aardige mensen hoor. Ik herinner me
dat ze zo’n wit mutsje ophadden als ze gingen slapen. Daar hadden wij, als we
stiekem achter het gordijn keken waar ze sliepen, de grootste lol om. Ik weet niet meer hoe lang die bij ons zijn
gebleven.’’
‘’Onzen Door moest naar Duitsland gaan werken in een fabriek.
Wat voor werk hij moest doen weet ik niet meer. Af en toe kregen we een brief
en als we zijn adres wisten stuurden we een brief terug. Mijn moeder bakte
‘zoetekoek’ om naar Duitsland te sturen, zodat hij wat extra’s had, maar die
koek was te lang onderweg en raakte beschimmeld. Hij schreef later terug dat
hij de schimmel eraf gesneden had en het binnenste nog lekker opgegeten had.
Hij is later sterk vermagerd gelukkig toch terug thuis gekomen.’’
‘’Onze Wies (Alois) was kwijt. Hij was gevlucht omdat hij
niet naar Duitsland wilde om daar te gaan werken. Wij wisten niet waar hij was
en of hij nog leefde. Mijn moeder was daar heel ongerust over en heeft wat
rozenkransen gelezen. Toen hij na de oorlog terug thuis kwam vertelde hij dat
hij ergens bij Breskens of Cadzand ondergedoken had gezeten bij een boer. Op
die boerderij werkte hij mee in ruil voor een slaapplek en eten. Maar hij mocht
natuurlijk niet gezien worden. Aan het eind van de oorlog werd daar in het
Westen hard gevochten. Daar heeft hij veel van meegemaakt, maar gelukkig heeft
hij het overleefd. ’’
‘’Toen we bevrijd werden er kanonnen gezet net voorbij Delft,
in de buurt van de boerderij, toen van Mannaert. Dat deden de Polen en die
schoten naar de overkant. Wij werden gewaarschuwd als ze gingen schieten. Dan
moesten ‘’de vuisters’’ (ramen) een stukje open en dan moesten we daar
‘’stopsels’’ (kurken) onder steken, want anders kon het glas kapot gaan.’’
‘’Sjef van Hijfte was eerst wethouder en op het eind van de
oorlog ook nog een paar maanden burgemeester. Het was een NSB-er, maar geen
verkeerde. Hij deed veel goeds voor de mensen van Hengstdijk. Maar mijn vader
zei altijd: voorzichtig zijn, mond houden en dat ik er niet van hoor dat je
contact hebt met een Duitser’’.
Toen de ellende van de oorlog achter de rug was ging Marie
samen met haar zussen vaak op zondag dansen in de tent van Vlieger op Kuitaart.
Soms te voet daar naar toe, maar soms ook konden ze meerijden met dorpsgenoten Joos
Burggrave en Guust de Maat. De zussen achterop de bagagedrager en Marie op de
stang van voren. ‘’En dat was geen prettig zitten als je over de kinderkoppen van
de Oostdijk reed,’’ vertelt Marie. “Dan deden je billen zeer hoor!’’
‘’We kregen een gulden mee, maar die moest je gelijk afgeven
bij de ingang van de tent, anders mocht je niet binnen. En dan was er geen geld
meer om iets te drinken. Dan dronken we maar water bij een drinkbak voor het
vee, als daar tenminste een kraantje was’’.
Marie en Eugène schreven elkaar af en toe brieven, maar van
een opbloeiende relatie kon natuurlijk niet echt sprake zijn. ‘’Het leek soms
wel of het uit was’’ vertelt ze. Maar vreemd genoeg heb ik nooit verkering met een
andere jongen gehad. Toen Eugène eenmaal terug thuis was bloeide de liefde
alweer snel op.
Samen hebben ze in die verkeringstijd nog een heldendaad
verricht. Marie weet zich nog heel goed te herinneren dat ze samen aan het
schaatsen waren op ‘’de Guil’’ bij de Oude Stoof. Vader Gijs had vooraf
gewaarschuwd dat het ijs kon inzakken, want er werd water onderuit getrokken. Dus
ze bleven langs de kant schaatsen. Maar plotseling klonk er In de verte
hulpgeroep. Eugène en Marie erop af. Al snel zagen ze dat er twee mensen door
het ijs waren gezakt. Het waren Anna en Paula van Esbroeck en die konden niet zelf
uit het wak klauteren. Samen hebben ze toen de twee meisjes met behulp van een
lange stok waaraan ze een paar sjaals hadden gebonden, kunnen redden. ‘’Ik weet
nog dat ze daarna kletsnat en verkleumd naar Bilterijst zijn gegaan om een
beetje bij te komen,’’ vertelt Marie.
In 1952, na enkele jaren verkering trouwden Marie en Eugène
en ze gingen wonen op het Vogelfort. Eugène werkte op de boerderij bij Leen
Vink en Marie op Groenendijk bij de Clitex.
‘’Ik weet nog dat ik van de vrouw van Leen zo’n klein stofzuigertje
kreeg. Ik was er heel erg blij mee. Nou kon ik mijn huis stofzuigen’’.
‘’Op 31 januari 1953 ’s-avonds stormde het enorm hard. We
waren bij mijn ouders op bezoek. Ik was in verwachting van Lisette. Mijn vader
zei dat het beter was om te blijven slapen en niet naar het Vogelfort te gaan.
Maar ja, we gingen toch; op de fiets. Maar er viel nauwelijks te fietsen. Ze
waren toen ‘de nieuwe weg’ aan het aanleggen en bij het Vogelfort, moest je
over een smal pad met links en rechts water zien te geraken om thuis te kunnen
komen. Eerst Eugène zijn fiets erover en toen de mijne. Met die storm was het
een gevaarlijke onderneming. Maar we zijn thuis geraakt.’’
‘’De volgende morgen stormde het nog steeds hard en gingen we
zoals altijd op zondag naar de kerk. Plotseling kwam mijn broer Bert de kerk in
met grote lieslaarzen aan. Hij stapte regelrecht naar de pastoor toe. Ik dacht:
‘die is niet goed bij z’n hoofd’, maar al snel bleek dat dat niet het geval was.
Hij vertelde dat de dijken waren doorgebroken. De pastoor riep alle mannen op direct
naar de dijken te gaan om te helpen. Vooral dat gat bij van Esbroeck in de
Rummersdijkpolder moest dicht anders zou heel Hengstdijk onderlopen.’’
Na de geboorte van Lisette stopte Marie met werken
buitenshuis om voor het huishouden te gaan zorgen. Dat was in die tijd zeer
gebruikelijk. Een paar jaar later kwam Margo. “Die zijn alle twee nog op het
Vogelfort geboren’’.
‘’Kort daarna kregen we de kans om het huis in de Kerkstraat
te kopen. Dat hebben we helemaal
verbouwd, En daar is onze Johnny geboren.’’
En……….. ‘’daar woon ik nu nog steeds’’.
‘’Ik zorgde natuurlijk voor mijn gezin, maar ook voor mijn
vader en moeder en nog twee thuiswonende broers in de Karnemelkstraat. Meer dan
32 jaar. Dat was hard werken hoor!’’ herinnert Marie zich. ‘’Maar ik heb het
met veel liefde en plezier gedaan.’’
Foto: het gezin Maas-van de Lavoir
In het midden van de jaren vijftig van de vorige eeuw werden
er op Hengstdijk enkele jaren achtereen grote wielerkoersen georganiseerd. De
Nederlandse Tour de Franceploeg onder leiding van Kees Pellenaars was direct
vanuit Parijs afgereisd naar Hengstdijk. Klinkende namen als Wim van Est,
Woutje Wagtmans, Piet Damen, Jan Nolten, Rik van Looy en Peter Post trokken
veel publiek. ‘’Het zag zwart van het volk’’. En daar maakte ze handig gebruik van. Aan de
andere kant van de weg aan de Karnemelkstraat had de familie een weitje liggen
en omdat er veel mensen op de fiets kwamen, ook van de overkant, werd de wei omgedoopt
tot fietsenstalling waar tegen een kleine vergoeding de fietsen veilig konden
worden achtergelaten.
Eugène en Marie fietsten graag. “We zijn heel dikwijls naar
Sint Niklaas gefietst en we zagen er ook niet op om (met de boot mee) naar
Yerseke te fietsen om Lisette en haar man Herman te bezoeken.’’
Foto: bij de trouwfeest van Lisette en Herman
Als het enigszins kan gaat Marie nog steeds alle diensten
bijwonen in de kerk. Ze is gelovig, maar twijfelt eraan of er een hemel is en
of ze daar in zal komen. Maar ze vertelt wel een opmerkelijk verhaal:
Eugène was opgenomen in het oude ziekenhuis in de binnenstad
van Hulst omdat hij voortdurend zware bloedarmoede had. Daardoor was hij
dusdanig afgezwakt dat hij steeds weer nieuw bloed nodig had en niet meer kon
eten. Een heel zorgelijke toestand. Een
kennis uit Kloosterzande ging naar Lourdes
en Marie had gevraagd om daar voor Eugène een mis op te laten dragen. Het was
op een zondagmorgen toen dat daar in Lourdes plaats vond en nog diezelfde dag,
’s-middags kwam ze in het ziekenhuis en zei Eugène dat hij honger had. Hij had
in geen dagen iets gegeten. Marie ging bij de verpleegster om een beetje eten
vragen. Hij at het met smaak op en de volgende morgen kwam de dokter erbij. Die
snapte er niks van en verklaarde hem genezen. ‘’Er is een wonder gebeurd’’ zei
de dokter. ‘’Ga maar naar huis’’.
Tien jaar lang bleef hij kerngezond. ‘’Geen pilletje of niks
meer nodig’’.
Marie is daarna een paar keer in Lourdes geweest en ook in
Rome. ‘’Heel het Vaticaan heb ik doorgewandeld. Ik ben daar zelfs nog even
misdienaar geweest, maar de Paus heb ik niet gezien’’ lacht ze.
Dat ze nog volop in de samenleving staat bewijst ze nog bijna
dagelijks. Als er iets te doen is in ‘’de Schuur’’ is ze erbij. Voor een kop
koffie, een gezamenlijke maaltijd, bingo of koersbal; Marie is altijd van de
partij. Ze is daar een graag geziene gast die steeds vol optimisme aan alles
deelneemt.
Ook kijkt ze elke dag
nog naar het nieuws want ze wil graag weten wat er allemaal in de wereld ‘te
koop’ is’’. En naar de voetbal. ‘’Mijn favoriete club: AJAX’’.
Tot voor een paar jaar reed Marie nog op de brommer, een (Spartamet),
naar Kloosterzande om boodschappen te doen. En af en toe een toertje door de
polders rond Hengstdijk. Dat gebeurde ook regelmatig. ‘’Maar toen kreeg ik een
lekke band en vond ik het welletjes’’ lacht ze. ‘’Hij staat nog in de schuur
hoor’’.
En tot voor kort werkte ze nog elke dag in haar tuin en
trakteerde ze zichzelf elke dag op verse groenten.
Op de vraag wat ze nou het leukste van alles in die 100 jaar
vond hoeft Marie niet lang te denken. ‘’Gaan dansen; daar heb ik enorm van
genoten’’.
Natuurlijk waren er ook momenten van verdriet. Het veel te
vroeg overlijden van haar man Eugène en vooral ook haar dochter Margot liet
diepe sporen na. ‘’Ze hadden mij eerst moeten nemen’’ zucht ze.
Ooit heeft ze wel eens een borrel gedronken, maar daar werd
ze zo ziek van dat ze daarna nooit meer iets heeft genuttigd waar alcohol in zat.
En roken was ook niet aan haar besteed. Bij buurvrouw Piersens had ze wel eens
aan een sigaretje getrokken, maar ze zei tegen zichzelf: ’’Dit ga ik nooit meer
doen.’’
Dankbaar is ze voor de hulp van haar dochter Lisette. ‘’Die komt
heel regelmatig en zorgt prima voor me.’’ En voor ‘buurman’ Eddy de Kort. ‘’Die
helpt me ook goed hoor !’’
Hengstdijk mag trots zijn op Marie. (Overigens, niemand zegt
Marie van de Lavoir; altijd Marie Lavoor, ook nadat ze trouwde met Eugène). Een
unieke vrouw, getekend door het leven, maar altijd goedlachs, belangstellend, en
nog goed bij de tijd.
Van harte gefeliciteerd Marie !
En graag gewoon doorgaan met ademhalen.