Hengstdijk en Pauluspolder

door George Sponselee

De Norbertijnen uit Drongen bij Gent vestigden zich halverwege de 12e eeuw op de noordoever van de Suthmara, de kreek De Vogel. Het land dat ze kregen werd hun ongetwijfeld geschonken door de Vlaamse graaf. Ten eerste omdat die eigenaar was van alle woeste gronden.
Ten tweede omdat het gebied ten zuiden van de Northmara, de Honte, de latere Westerschelde, en zelfs nog wel wat ten noorden daarvan ook, toen nog deel uitmaakte van het graafschap Vlaanderen. Niet lang daarna, in 1161 stichtten zij daar een parochie, Hengstdijk genaamd en ze bouwden er een kerk. Tezelfdertijd lieten zij een dijk opwerpen aan de noordkant van De Vogel en vermoedelijk ook aan dezelfde kant van de Hulster- of Saxhaven, die begon bij Campen en Hulst verbond met ‘de zee’.

In de topografie van vandaag betekent dat de dijk tussen Kuitaart en Campen, of, uitgedrukt in straatnamen de Sint-Jozef- en de Plevierstraat en de Zuiddijk. Die dijk werd welhaast zeker opgeworpen om het land erachter te beschermen tegen overstromingen, want zowel de Saxhaven als De Vogel stonden in open verbinding met de Honte en daardoor met de getijwerking daar. De drie polders aan de noordkant van die dijk, van oost naar west, de Groote en de Kleine Hengstdijk- en de Rummersdijkpolder dateren dan ook uit die tijd, dus van voor of rond het jaar 1200.
Dat ze de nieuwe polders wilden beschermen tegen regelmatige overstromingen, ligt voor de hand. Bijna zeker werd het gebruikt voor akkerland en ook om de nog maar pas gestichte parochie droog te houden. Ook omdat, met name in de Groote Hengstdijkpolder, gemoerd werd.
Er werd darinck gestoken. In de ondergrond bevond (en plaatselijk is die nog aanwezig) zich een turf- of veenlaag. Dat materiaal bleek een uitstekende vervanger te zijn voor hout, dat toen al schaars begon te worden.

Hout en dus ook turf was nodig als brandstof voor verwarming en om op te koken, maar ook als brandstof voor bierbrouwerijen, steenbakkerijen en dergelijke. Daarnaast kon er zout uit gewonnen worden, omdat het lange tijd overspoeld geweest was met (zout) zeewater. Zout was een kostbaar iets omdat het indertijd naast drogen en roken het enige middel was om levensmiddelen te conserveren. Overigens zijn er geen aanwijzingen dat er in Hengstdijk (en later in Pauluspolder) zoutziederij heeft plaatsgevonden. Wel dat er turf gestoken als voor brandstof, zelfs tot vrij ver in onze geschiedenis. Waar wel wat vage aanwijzingen voor zijn, is dat Hengstdijk een haventje heeft gehad: er is, zo rond het midden van de 20ste eeuw een uit rijshout gevlochten, verticale damwand, gevonden aan de achterzijde van het zogenaamde Verkensmartje, het ‘plantsoentje’ aan het begin van de Sint-Jozefstraat bij de Hengstdijkse Kerkstraat.
Dergelijke wanden zijn onder meer bekend uit de haventjes van Baalhoek, Paal en zelfs nog uit de Hertogin Hedwigepolder (1907). De hengst (foto rechts) een bekend en eeuwenlang in gebruik geweest zijnd vissersscheepje zou er zijn naam aan ontlenen.

De Groote Hengstdijkpolder heet in de volksmond de (Grote) Putting. Dat woord is een oude benaming voor een gebied waar turf gestoken werd. De parochie en de kerk in Hengstdijk kregen als patrones de H. Catharina van Alexandrië. In 1236 hebben dezelfde monniken een bedijking uitgevoerd aan de zuidkant van de Suthmara en daar is een polder ontstaan die genoemd werd naar zijn mogelijke bedijker, Ser Pauwels, als is niet bekend wie dat geweest is. Ook daar werd een kerk gesticht en die werd toegewijd aan de H. Gerulphus. Die werd rond 740 geboren in Merendree (bij Drongen) en hij is in ca. 750 door zijn peetoom in Drongen vermoord, omdat hij zich tegen de zin van zijn familie bekeerd had tot het christendom. Het is twijfelachtig of Gerulphus werkelijk omwille van zijn geloof gestorven is, of hij dus martelaar is en de status van heilige hem wel toekomt.
De kans dat aardse bezittingen een grotere rol gespeeld hebben, moet zeker niet uitgesloten worden. Er doen verhalen de ronde dat de kerk van Hengstdijk verplaatst zou zijn naar Pauluspolder. Vandaar dat we beide parochies in een verhaal moeten bespreken. Van beide kerken zijn afbeeldingen bekend en ze lijken niet op elkaar.
Zo heeft de kerk van Hengstdijk een zeskantige toren en die van Pauluspolder een vierkante. Trouwens: het verplaatsen van een kerk is niet zo eenvoudig! Wat wel gebeurd is, is dat beide parochies samen maar één pastoor hadden.
De zetel van de parochie werd dus verplaatst en de meeste diensten werden in Pauluspolder gehouden. Maar er was uitdrukkelijk bepaald dat er in Hengstdijk minstens eens per jaar een mis opgedragen moest worden. Beide kerken zijn echt blijven staan en bestaan. De reden voor de samenvoeging is mogelijk dat er voor twee parochies te weinig kerkgangers waren.Bekend is dat in 1566 een beeldenstormer getracht heeft in Hengstdijk zijn hervormingswerk te verrichten, maar dat hij de kerkdeur niet open kon krijgen en hij dus van zijn voornemen moest afzien.
In de tijd dat de hervormers het in Stad en Land van Hulst voor het zeggen hadden (1578-1583; 1591-1596 en na 1645) werden beide kerken aan hen toegewezen. Vanwege het ontbreken van voldoende aanhangers van de nieuwe leer, hebben ze, nadat er aanvankelijk wel predikanten waren aangesteld, het grootste deel van de tijd leeggestaan, overgeleverd aan weer en wind en dus aan verval.
Pas in de Franse Tijd (1794-1814) kwamen ze weer in handen van de rooms-katholieken. Die van Hengstdijk in 1796, die van Pauluspolder in 1799. Beide kerken werden weer ingericht voor de rooms-katholieke erediensten.

Door voortschrijdende bedijkingen ten zuiden van de Ser Pauluspolder was het dorpje erg excentrisch komen te liggen. Toen in de Franse Tijd de oude ambachten als het Huslterambacht werden afgeschaft en opgesplitst in veel kleinere gemeenten, werd niet Pauluspolder het centrum van de gemeente Stoppeldijk, maar de buurtschap Rapenburg. Daar kwam het gemeentehuis te staan. Hengstdijk werd een zelfstandige gemeente. Toen dan ook de kerk van Pauluspolder rond 1860 aan een grondige opknapbeurt of zelfs aan vervanging toe was, werd besloten een nieuwe te bouwen in Rapenburg/Stoppeldijk. Die werd in 1861 ingewijd en de kerk van Pauluspolder werd afgebroken. Een deel van de stenen werd gebruikt voor de bouw van het Liefdehuis in Hulst. De patroon van de nieuwe kerk en parochie bleef Sint-Gerulpus.
Die kerk brandde in 1869 uit; in 1870 kon een nieuwe betrokken worden, de huidige. In de tweede helft van de 19e eeuw stond men in Hengstdijk ook voor de keuze: de oude kerk restaureren of slopen en een nieuwe bouwen.
Omdat met spijt in het hart geconstateerd moest worden dat het oude kerkje eigenlijk niet mee op te knappen was, besloot men, onder meer op advies van de bouwkundige P. Cuypers toch maar tot sloop over te gaan en een nieuwe kerk te bouwen. Die werd in 1892 in gebruik genomen. (foto rechts voormalige kerk Pauluspolder)