fotoWat er allemaal niet viel te zien en te beleven op het erf, onuitputtelijk voor jongensogen. Voor je aan het huis kwam was er het veirkenskot waar een zeug haar biggen grootbracht en jaarlijks een big tot varken werd vetgemest om even voor de winter met een lading zout in de vleeskuip te geraken. Er was ook een vast ritueel als aankondiging van het aanstaande vertrek van familieleden die met een verjaardag of gewoon eens op bezoek kwamen: Allee mensen, we gaan nog eens naar het veirken kijken. De dames hadden dan meestal een Schilletje (citroenlikeur) of Elixir likeur gedronken en de heren een donker bierken, een Oud Bruin.

De huisslachter was Rene van Heese uit de Noordstraat. De dag van het slachten werd het varken luid hoorbaar gekeeld, doormidden gezaagd en op twee ladders gebonden die tegen de achtergevel waren geplaatst. Dan werd ook de vleesmolen geïnstalleerd en was het groost (hoofdkaas) maken, kaaikes (kaantjes) eten en vlees inzouten en pekelen voor de vleeskuip. Vooraf en na afloop werd er een borrel jenever gedronken.

Een paar keer per jaar stond er vlakbij de bakkiet een ren, een verplaatsbare halfopen kist, overdekt met kippengaas waaronder de siepkes (kuikens) beschermd tegen de kat en kleine roofdieren rondscharrelden tot ze bekwaam waren om eieren te gaan leggen of in de pot te belanden.

Dan had je het fietsenkot waar de weekdagse en de zondagse fiets van oom stond en waarvan de aarden vloer in de loop der jaren een penetrante, olieachtige geur verspreidde. Hier hingen ook de eerste kunststof regenjassen, het oliegoed, gekocht bij Bracké van de Kling (Clinge) die van alles en nog wat voor de boerderij leverde met zijn kleine vrachtauto. Via een hekje kwam je dan op het boerenerf. Naast de mestput liep je over het stenen bochtplassier, dat langs het varkenskot liep en langs de koeien en de paardenstal van de schuur. Tussenin lag de mestput waar de varkens zich luid knorrend amuseerden en waar ik de beste rode mestpieren vond om te gaan vissen.

Tussen de schuur en de stal stond een gietijzeren fenijs (fornuis) met een zwaar deksel waar eten werd gekookt voor de beesten, zoals petetters en bonen.

In de muttenstal stonden meestal twee vjeizen (vaarzen) en omdat hij tegelijkertijd diende als hoenderskot mocht ik voor mit daar heel vaak de aiers gaoren.

Een afdak diende voor de boerenkar met de twee tremen en de twee grote karrenwielen. Verder had je een wagenhuis voor de zaaimachine, het ijzeren rolleblok, de kulefater (cultivator) en de edes (eggen). Tegen de schuur was de regenbak die door pit den trasbak werd genoemd, met den aker (emmer) aan een ketting of een touw Laat den aker nog maar eens zakken, zeggen ze nu nog (af en toe) in het café.

In de houten grote schuur, net als de andere gebouwen van hout en met pannen gedekt, was ook van alles te beleven. Als je door het loket stapte kwam je eerst de betenmeulen tegen die gebruikt werd om voederbieten te malen voor paard en koe. Er stond ook een kist met bixbrokken en meel voor het paard. Op de boerderij is altijd werk, zei men, en als je niks te doen had kon je nog altijd een beet (biet) kuisen of houten ruiters repareren, die dienden voor het drogen van bruine bonen of erwten op het land. Aan de dusvloer (dorsvloer) lag de voersgank waarlangs het paard en de koeien werden voorzien van eten en drinken. Boven de stallen was de hooizolder. Die werd volgetast met hooi dat vanaf de kar met een voer hooi door de mendeuren op den dusvloer werd gereden. Eén man stond op de kar om met een vork het hooi op te geven en één man op den tas om te tassen. En wie te veel hooi op zijn vork nam…kwam in moeilijkheden.

Aan de andere kant was opslagruimte voor veldgewassen die bewaard werden en die in de winter werden gedussen met de duskas (dorsmachine) van Bert Menu van Hoek en Bos. Laat de boeren maar dussen, zeiden mensen als het goed ging. Daar stond ook, afgescheiden, de kafmolen die nog vroeger na het vlegeldorsen op de dusvloer werd gebruikt, jawel, om het kaf van het koren te scheiden.
Een betenkelder was er ook, hier bewaarde men voederbieten ook plantpetetten, want die moesten donker staan en mochten niet bevriezen. In de winter werden touwen gemaakt met een houten bord met draaibare plank en vier ijzeren haken waaraan bindertouw werd bevestigd en dat van voor naar achter in de schuur werd vastgemaakt. Door het draaien en het samenvoegen van de vier touwen met een gedraaide houten wartel kon men het touw ineenvlechten tot een zogenaamde reep.
Laatst zag ik nog een dergelijke opstelling in een klein landbouwmuseum in St. Michel (Fr). Over een voer hooi of strooi werden een of twee repen gegooid om alles aan de kar vast te maken voordat er mee weggereden werd. Het gezegde over de reep gaan betekende dat er over je werd geroddeld.